Sander Grootendorst. Foto: Gerard Mühlradt
Sander Grootendorst. Foto: Gerard Mühlradt

De teloorgang van de verleden tijd

Opinie

ACHTERHOEK - “Twee jaar geleden zingen de Toppers.” Steeds vaker hoor je in het taalgebruik de tegenwoordige tijd waar de verleden tijd gepast zou zijn. Zo kun je dat verleden als het ware dichterbij halen. Maar of het er echt spannender van wordt?

Door Sander Grootendorst

“Even eerder immers ploft de aanvraag van beide pompbazen op de burelen bij de gemeente [..]” Het eerste deel van een voor krantenland relatief lange zin in een regionaal dagblad. Het heeft een poëtisch, muzikaal gehalte, zeker als je het begin hardop leest: “Even eerder immers ploft”. Krantentaal die je in het dagelijks leven niet zult tegenkomen.
Interessant is het gebruik van de tegenwoordige tijd: ploft. Je zou verwachten dat een zin die nota bene begint met een tijdsaanduiding in het verleden wordt gepaard aan een werkwoordsvorm die naar het verleden verwijst. “Even eerder immers is de aanvraag van beide pompbazen op de burelen bij de gemeente geploft.” Ook tegenwoordige tijd, maar voltooid: geploft.
Echt opvallend is deze verwarrende constructie inmiddels niet meer. Wie bijvoorbeeld wel eens kijkt, ik bedoel in dit geval luistert, naar het televisieprogramma RTL Boulevard hoort zinnen als: “Twee jaar geleden zingen de Toppers voor een dolenthousiast publiek in de Arena”.
Het gebruik van de tegenwoordige tijd om iets te beschrijven wat zich in het verleden afspeelde is letterlijk zo oud als de weg naar Rome. De Romeinen noemden dat zelf in hun glasheldere Latijnse taal “praesens historicum” (historische tegenwoordige tijd). Het komt erop neer dat een vertelling op enig moment zo levendig wordt dat je die spanning als schrijver of spreker naar je toe wilt halen – en daarmee naar de lezer of toehoorder. Om na het betreffende fragment weer verder te gaan in de verleden tijd. Dat ‘fragment’ kan overigens best lang zijn, een hele historische roman lang.
In de spreektaal komt het praesens historicum ook voor. Iemand vertelt een anekdote en daarin hoor je dan onderbrekingen als: “Ik zeg nog zo: doe het niet!” Of zelfs: “Ik zeg nog zo, zeg ik…” “Komt een man bij de dokter” is ook een voorbeeld.
Verder kunnen verhalen uit het verleden altijd worden onderbroken door zinnen in de tegenwoordige tijd als het om algemeenheden en conclusies gaat. “Zo ziet u maar weer, beste lezers…”

Een paar jaar geleden mocht ik voor dagblad de Stentor een wekelijkse natuurrubriek schrijven. Ik leverde een eerste proef in die werd goedgekeurd, op voorwaarde dat ik de tekst helemaal in de tegenwoordige tijd zou schrijven. “Dan voelt het voor de lezers alsof ze erbij zijn”, werd mij te kennen gegeven. In feite is het een retorische truc. Inhoudelijk zou er door de ingreep in de tijd niets veranderen aan het artikel over dagvlinders die smullen van hondenpoep – een waarneming van even eerder. Maar het was op de eerste plaats een informatief stuk. Binnen dit kader is het weliswaar een soort van spannend (sorry voor het anglicisme) dat een distelvlinder op een hondendrol landt, maar je moet het spektakel daarvan toch ook weer niet willen overdrijven.
Ik heb de tekst omgegooid naar de tegenwoordige tijd, maar kwam scheef te zitten omdat zich na de betreffende waarneming nog het een en ander in vlinderland had afgespeeld dat vermeldenswaard was. In welke tijd moest dat dan? De toekomstige?
De toevoeging heb ik uiteindelijk maar gewoon weggelaten, waarbij het hielp dat de tekst toch moest worden ingekort.
Vertel ik de vlinderanekdote tijdens een lezing, doe ik dat steevast, en als vanzelf, in de verleden tijd. Voor zover ik kan beoordelen, zijn de toehoorders er net zozeer “bij” als wanneer ik al pratend kunstmatig naar de tegenwoordige tijd zou overstappen.
Heb er even speciaal op gelet: de zin met ”Twee jaar geleden zingen” las de Boulevard-presentator voor van de autocue. Met zijn mede-presentatoren sprak hij daarna nog even door over het concert – in de verleden tijd, wel zo logisch.
De media zijn in wezen één schreeuw om aandacht. De concurrentie is moordend. Je moet het onderste uit de kan halen om gelezen, gehoord en gezien te worden. Anders zappen de consumenten weer verder. Dus: maak saaie mededelingen spannend door ze in de tegenwoordige tijd te zetten.
Maar uiteindelijk komt het toch neer op één grote gelijkschakeling, dan is de truc uitgewerkt, komt de bodem van de kan weer in zicht. Worden spanningsbogen nóg korter. Want alles wordt precies even spectaculair als het allemaal in dezelfde tijd staat. En dus saai. Wat zal de volgende stap zijn?
Tegelijkertijd: alles is relatief. Nadat mijn Indische opa was overleden, sprak mijn tante over hem alsof hij nog leefde. “Opa heeft, opa is…” Tenminste, zo leek het. In het Maleis (dat zij vloeiend spreekt) heb je maar één grammaticale tijd. Door woordjes als “vroeger” toe te voegen, kun je laten blijken dat je de verleden tijd bedoelt. Vaak blijkt dat natuurlijk vanzelf al. Mijn tante spreekt óók vloeiend Nederlands, maar dit Indonesische element is uit haar taalgevoel nooit weggepoetst. Mijn tante was de tegenwoordige tijd ver vooruit. Of moet ik zeggen: is?

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant